Het vlechten van eendenkorven is een oude traditie. Enkele decennia geleden waren er minder eendenkorven dan vroeger. Met de oprichting van De Fryske Feriening fan Einekoerflechters ’De Strampel’ in 2012 is het maken van eendenkorven weer in de lift gekomen.

Vroeger werden eendeneieren veel voor consumptie gebruikt. De noodzaak uit armoede is nu niet meer zo aanwezig.

Omstreeks 1875 waren er al eendenverenigingen. Zo qwaren er verenigingen in Grou, Earnewâld, Warten en Wergea. Het waren dorpen met veel sloten, meren en vanzelfsprekend ook dorpseenden in de omgeving.

In Earnewâld en Grou was het zo dat voor elke korf die men had, een klein bedrag moest worden betaald, van een of enkele dubbeltjes. In ruil daarvoor kreeg men dan een houten label van ca. vier bij acht cm. Hierin was een nummer gebrand. Dit label moest aan de korf worden bevestigd. Op deze manier kon worden nagegaan wie de eigenaar was en of er voor betaald was. Het geld dat met de verkoop van labels werd verkregen, gebruikte men om voer te kopen voor het voeren van de dorpseenden tijdens de winterperiode.

Er is altijd verschil van mening geweest of het nu wel of niet goed was om eieren uit de natuur te “oogsten”, en of vogels beschermd moesten worden.
In 1880 is de Wet op Nuttige Dieren aangenomen, waarna in 1914 de Vogelwet volgde. In deze wet werd onder andere een lijst opgenomen met vogelsoorten waarvan de eieren gezocht mochten worden. Het ging toen al om bescherming van de vogels. Maar het meenemen van eieren was ook belangrijk voor mensen die het niet zo ruim hadden. Voor hen was het een welkome aanvulling op het dagelijkse rantsoen. Toch waren er steeds redenen en overwegingen om van overheidswege de wet aan te scherpen. Zo ontstond in 1936 een geheel vernieuwde Vogelwet.

In de Tweede Wereldoorlog bleef de handhaving van de Vogelwet door de oorlogsomstandigheden voor een deel achterwege, ook al omdat er voedselschaarste was. Waarschijnlijk mochten toen alleen bonte eieren meegenomen worden, maar geen eendeneieren. De eendeneieren uit de korven weer wel, want dat waren dorpseenden. De uiteindelijke bedoeling van een vereniging van dorpseenden was om aan de ene kant de mogelijkheid te scheppen, eieren uit de korven te halen voor consumptie en aan de andere kant de vogels te beschermen als het winter was, en ze bij te voeren.

Dorpseenden blijven ’s winters in de dorpen en houden hier en daar een (eenden)bijt in het ijs open. Het verenpak heeft vaak bastaard kleuren en de eenden zijn iets groter dan de wilde eend.
De wilde eenden trekken weg naar de kust of ander open water en verblijven daar. De wilde eenden zijn schuwer, de vrouwtjes hebben een mooi donker veren pak. De eieren zijn een beetje groen en wat kleiner dan van dorpseenden. Ze leggen hun eieren niet in eendenkorven.

De eendenverenigingen kunnen gezien worden als een eerste aanzet tot vogelbescherming. Het is na de oorlog een hele toer geweest om de handhaving van de Vogelwet weer aan te scherpen, er heerste een vrije mening ten aanzien van het meenemen van allerlei soorten eieren. Het oprichten van vogelwachten heeft ertoe bijgedragen dat men zich beter aan de wet hield.